Een jaar geleden, bij mijn voortgangsgesprek, kwam het naar voren dat ik alle touwtjes aan elkaar moest gaan knopen. Ik was halverwege mijn promotieonderzoek en al het werk wat ik de voorgaande twee jaar had gedaan moest in journal papers worden verwerkt. Er moest worden uitgebreid en toegepast. Nu werk ik aan een heleboel verschillende onderzoekslijnen die tegelijk lopen, die allemaal stuk voor stuk gaaf zijn, maar gezamenlijk wel veel werk. Natuurlijk had ik voorzien dat ik vervolgens gestrest zou raken, dus ik had een hele goede planning gemaakt die behoorlijk sluitend was. So far, so good.
Het probleem ontstond ineens bij de gedachte die volgde op dit gesprek. Ik ben namelijk koning-schuldgevoel en maakte me vaak zorgen of ik wel hard genoeg werkte. Zeker in het begin was ik alleen maar aan het facebooken. En mijn begeleider had ook al een keer (of twee?) laten vallen dat hij vond dat er veel vertraging in mijn werk zat. Het was dus niet gek dat vervolgens deze gedachte naar boven kwam borrelen:
“Nu moet ik echt laten zien wat ik kan. Nu moet ik laten zien dat ik alle touwtjes
in handen heb, dat ik in staat ben om goed onderzoek te doen.”
To walk the walk, zeg maar. Maar dat kleine stemmetje in mijn geweten maakte van de redelijke planning ineens iets heel groots in mijn hoofd. Dat als ik het niet zou redden, of als ik (weer?) de bal zou laten vallen, ik het inderdaad niet kon.
Maar zelfs met die extra druk die ik op mezelf uitoefende, ging het eigenlijk nog best prima. De planning was nog uitvoerbaar, en stapje voor stapje kwam ik er eigenlijk wel. Tot er er plotseling een nieuwe samenwerking bij kwam die veel tijdrovender bleek dan verwacht. En dat was de druppel.
Dit resulteerde in een break-down. Ik was niet meer in staat om de kleinste input te verwerken en elke persoon die me aansprak terwijl ik ‘geconcentreerd’ aan het werk was zorgde voor paniek. Mijn zelfvertrouwen in kunnen werken kelderde naar een dieptepunt en ik vond mezelf terug in een lege hotelkamer op werkbezoek in Barcelona zonder enig idee hoe ik nog iets nuttigs uit mijn handen kon krijgen.
Na veel aandringen van mijn stress-coach (a.k.a. de grote liefde) heb ik een goed gesprek met mijn begeleider gehad en besloten dat het grote boze samenwerkingsproject op pauze werd gezet. Het slechte nieuws wilde mijn begeleider zelfs wel doorspelen naar de betrokken artsen. Dat was een enorme last van mijn schouders.
Maar de fout zat hem natuurlijk in de gedachte dat ‘ik het nu allemaal goed moest doen, of anders…’. Deze gedachte werkt verschrikkelijk verlammend. En ja, nu ik dit allemaal opschrijf klinkt het natuurlijk heel logisch. Maar enkel dit simpele inzicht heeft al veel geholpen om uit die periode van enorme stress te kruipen.
Ik ben uiteindelijk weer met een kleine hoeveelheid zelfvertrouwen aan het werk gegaan, hoewel het altijd een heikel punt is gebleven. In slechtere periodes mag ik al blij zijn als het lukt om stapje voor stapje het werk doen wat voor me ligt en twee uur op een dag bezig te zijn. Maar soms, op de goede dagen, lukt het me om met een bredere blik naar de planning te kijken met het idee: ‘goh, wat zal ik nu eens voor leuks doen?’.
Picture by Dick van Aalst, 2010.